Wat kan of moet ik doen als mijn werknemer arbeidsongeschikt raakt?

WIA: de wettelijke regeling en berekening van de uitkering
WIA staat voor de Wet Werk en Inkomen naar Arbeidsvermogen. De WIA vervangt sinds 1 januari 2006 de WAO (Wet op de Arbeidsongeschiktheidsverzekering). Deze nieuwe wet was volgens het kabinet nodig om de groei van het aantal arbeidsongeschikten tegen te gaan.

De WIA is bedoeld voor werknemers die langdurig ziek of gehandicapt zijn en daardoor aanzienlijk minder kunnen verdienen dan in de periode vóór ze arbeidsongeschikt werden. Het verschil tussen de WAO en de WIA is dat de WIA een groter verschil maakt tussen gedeeltelijk en volledig arbeidsongeschikten. Voor beide groepen geldt een aparte regeling.

De hoogte van de WIA-uitkering hangt niet alleen af van de mate van arbeidsongeschiktheid, maar ook van hoeveel een werknemer zelf nog kan verdienen. Volledig en duurzaam arbeidsongeschikten krijgen te maken met de regeling Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten (IVA).

Gedeeltelijk arbeidsgeschikte werknemers vallen onder de regeling Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten (WGA). Onderstaand leggen wij de drie situaties uit en geven daarbij voorbeelden uit de praktijk.

Geen uitkering
Wie minder dan 35% arbeidsongeschikt is, ontvangt geen uitkering. De werknemer kan in dit geval nog 65% of meer van het 24 oude salaris verdienen. Samen met de werkgever moet de werknemer bezien hoe hij of zij de resterende verdiencapaciteit het beste kan benutten. Dit kan binnen het bedrijf zijn of bij een andere werkgever. Zowel de werknemer als de werkgever zijn hier verantwoordelijk voor. Bekijk dit artikel om daar meer over te weten.

Een WGA-uitkering (Werkhervatting Gedeeltelijk Arbeidsgeschikten)
Bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 35% tot 80% volgt een WGA-uitkering. Ook als een werknemer meer dan 80% arbeidsongeschikt is en het duidelijk is dat dit niet duurzaam zal zijn, volgt een WGA-uitkering. Een werknemer die recht heeft op een WGA-uitkering kan dus zelf nog tussen de 20% en 65% van het oude salaris verdienen of tijdelijk minder dan 20%.

De WGA-uitkering wordt verstrekt voor een onbepaalde periode. Met enige regelmaat volgen herkeuringen door een UWV-arts. Afhankelijk van de bevindingen wordt gekeken in welke categorie een werknemer valt. In theorie is het mogelijk dat de gezondheid zo achteruit is gegaan, dat men recht heeft op een IVA-uitkering (zie hierna). Een andere mogelijke uitkomst is dat het bedrag dat volgens het UWV zelf verdiend kan worden omhoog of omlaag gaat.

Tot slot is het ook mogelijk dat de arts vaststelt dat de werknemer voldoende is hersteld en daardoor weer 65% of meer van het oude loon kan verdienen, waardoor hij of zij minder dan 35% arbeidsongeschikt is. In dat geval wordt de WGA-uitkering stopgezet.

Loongerelateerde uitkering
Om in aanmerking te komen voor de loongerelateerde uitkering moet de werknemer in de 36 weken voorafgaand aan de datum van ziekmelding minimaal 26 weken hebben gewerkt. De eerste twee maanden zal er een uitkering plaatsvinden van 75% van het 25 maandloon onder aftrek van eventuele inkomsten. De uitkering na deze periode bedraagt 70% van het verschil tussen het oude jaarloon (gemaximeerd op € 51.751,- in 2015) en het nieuwe loon.

Om het totale inkomen te bepalen, wordt het nieuwe loon volledig bij de uitkering opgeteld. Deze loongerelateerde uitkering is tijdelijk. De duur van de loongerelateerde WGA-uitkering heeft een minimum van 3 maanden en een maximum van 38 maanden.

De lengte van de periode waarin recht bestaat op een loongerelateerde uitkering hangt af van het arbeidsverleden. Het arbeidsverleden wordt opgebouwd uit twee verschillende delen, namelijk een fictief en een feitelijk arbeidsverleden. Het fictieve arbeidsverleden bestaat uit alle jaren vanaf het 18e levensjaar tot en met 1997. Het feitelijke arbeidsverleden bestaat uit de jaren waarin er daadwerkelijk arbeid is verricht vanaf 1998 tot het jaar waarin de WGA-uitkering ingaat.

De jaren die hiervoor meetellen zijn de jaren waarin de werknemer minimaal 52 dagen loon heeft ontvangen. Verder mogen de jaren waarin de werknemer voor zijn of haar kind zorgde, mantelzorg verleende of onbetaald verlof opnam worden meegerekend tot het feitelijke arbeidsverleden. Voor ieder volledig jaar arbeidsverleden zal de werknemer 1 maand loongerelateerde uitkering ontvangen.

Voorbeeld 1 loongerelateerde uitkering
Het oude loon is € 80.000,-, maar dat wordt gemaximeerd op € 51.751,- (2015).
Het nieuwe loon is € 20.000,-.
De loongerelateerde uitkering is 70% van (€ 51.751,- -/- € 20.000,-) = € 22.225,70.
Het totale inkomen is dan € 20.000,- + € 22.225,70 = € 42.225,70.

Voorbeeld 2 loongerelateerde uitkering
Het oude loon is € 40.000,-.
Het nieuwe loon is € 12.800,-.
De uitkering is 70% van (€ 40.000,- -/- € 12.800,-) = € 19.040,-.
Het totale inkomen is dan € 31.840,- (= € 12.800,- + € 19.040,-).

Loonaanvullings- of vervolguitkering
Na afloop van de loongerelateerde uitkering ontvangt de werknemer een loonaanvullingsuitkering of een vervolguitkering. Welke van deze twee van toepassing is, is afhankelijk van hoeveel de werknemer volgens het UWV nog kan verdienen en hoeveel hij daarvan ook daadwerkelijk zelf verdient. Hierbij geldt dat hoe meer hij zelf verdient, des te meer hij daarvan overhoudt.

In de praktijk blijkt dit ook zeker het geval, want het verschil tussen een loonaanvullingsuitkering (op basis van het oude loon) en een vervolguitkering (op basis van het minimumloon) is aanzienlijk. Het is mogelijk dat een werknemer regelmatig wisselt tussen beide uitkeringen, want het UWV zal maandelijks bekijken hoeveel de werknemer zelf heeft verdiend en hoe dat zich verhoudt tot het bedrag dat hij volgens UWV nog kan verdienen. Is de verhouding 50% of meer, dan heeft de werknemer recht op een loonaanvullingsuitkering. Is de verhouding minder dan 50%, dan wordt de veel lagere vervolguitkering betaald. De loonaanvullingsuitkering bedraagt 70% van het verschil tussen het oude loon (gemaximeerd) van de werknemer en het salaris dat hij volgens het UWV nog kan verdienen. De eigen verdiensten worden daarbij opgeteld.

Voorbeeld 1 loonaanvullingsuitkering
Het oude loon was € 80.000,-. Volgens het UWV kan deze werknemer nog 30% daarvan zelf verdienen (€ 24.000,-).
De loonaanvullingsuitkering is 70% van het verschil tussen het oude loon, met een maximum van € 51.751,- (2015) en het bedrag dat de werknemer nog kan verdienen volgens het UWV (de verdiencapaciteit).
De berekening is dan 70% van (€ 51.751,- -/- € 24.000,-) = € 19.425,70.
Verdient deze werknemer zelf bijvoorbeeld nog € 15.000,- (dus meer dan 50% van de verdiencapaciteit), dan is het totale inkomen € 19.425,70 + € 15.000,- = € 34.425,70.

Voorbeeld 2 loonaanvullingsuitkering
Het oude loon was € 40.000,-. Volgens het UWV kan deze persoon nog 40% (€ 16.000,-) zelf verdienen.
De uitkering is 70% van (€ 40.000,- -/- € 16.000,-) = € 16.800,-.
Als het nieuwe loon € 9.000,- is (dus meer dan 50% van de verdiencapaciteit), dan komt het totale inkomen op € 16.800,- + € 9.000,- = € 25.800,-.

De vervolguitkering bedraagt een percentage van het minimumloon en wordt dus niet gebaseerd op het oude loon van de werknemer. Het percentage is daarbij ook nog afhankelijk van de mate van arbeidsongeschiktheid. Hierdoor ontstaan grote verschillen ten opzichte van de loonaanvullingsuitkering, zoals u kunt zien in de volgende voorbeelden.

Voorbeeld 1 vervolguitkering
De werknemer verdiende € 80.000,- en is 50% arbeidsongeschikt. Volgens het UWV kan hij daarom nog € 40.000,- verdienen. Als hij minder dan de helft daarvan verdient, is de vervolguitkering 35% (dit percentage hoort bij zijn percentage arbeidsongeschiktheid, dus hier 50% van 70%) van het minimumloon van € 19.462,70 (2015) = € 6.811,95. 28

Voorbeeld 2 vervolguitkering
De werknemer verdiende € 40.000,- en is 60% arbeidsongeschikt. Hij kan volgens het UWV dus nog 40% van het oude salaris verdienen (€ 16.000,-). Hij verdient op dit moment minder dan de helft daarvan, dus minder dan € 8.000,-, waardoor hij een vervolguitkering krijgt. Bij dit arbeidsongeschiktheidspercentage van 60% hoort een uitkeringspercentage van 42% (60% van 70%) van het minimumloon. De vervolguitkering bedraagt 42% van € 19.462,70 (2015) = € 8.174,33.

Een IVA-uitkering (Inkomensvoorziening Volledig Arbeidsongeschikten)
Bij een arbeidsongeschiktheidspercentage van 80% of meer (de werknemer kan zelf minder dan 20% van het oude loon verdienen) én de medische indicatie dat de situatie duurzaam is, ontvangt de werknemer een IVA-uitkering. Deze uitkering bedraagt 75% van het oude loon (dit loon is gemaximeerd op € 51.751,- in 2015, dus de uitkering is maximaal bruto € 38.813,25,-) en duurt voort tot de verzekerde de AOW gerechtigde leeftijd heeft bereikt. Afhankelijk van de situatie houdt het UWV tussentijds herkeuringen. In theorie is het mogelijk dat een IVA-uitkering wijzigt in een WGA-uitkering, bijvoorbeeld als herstel wordt geconstateerd en de situatie niet meer duurzaam is of als door het herstel weer meer dan 20% van het oude salaris kan worden verdiend.

In conclusie
Een arbeidsongeschiktheidsverzekering is een complex verzekeringsproduct. Schroom daarom niet om contact op te nemen met EZA  Verzekeringen wanneer u behoefte heeft aan meer informatie.

 


Dit artikel verscheen eerder in het boekje “Kerk en Stichting Verzekerd”. Dat is een gratis uitgave van EZA Verzekeringen over alle zaken rond verzekeringen voor kerken en organisaties. Bestel het boekje hier.

 

Over de schrijver

Was dit artikel nuttig?

(0 van 0 vonden dit artikel nuttig)